Verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer

Deze grond voor ontbinding is formeel ingevoerd met de WWZ, maar verwijtbaar handelen als grondslag voor beëindigen van een arbeidsrelatie is op zich bestaand recht. De mate van verwijtbaarheid moet zodanig zijn, dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd om de arbeidsrelatie voort te zetten. Gedacht kan worden aan handelingen die een dringende reden vormen in de zin van artikel 7: 677 BW – op grond waarvan een werkgever een ontslag op staande voet kan geven, zoals diefstal, verduistering, bedrog of andere misdrijven.

Een ander voorbeeld is bijvoorbeeld een werknemer die zonder deugdelijke grond zijn re-integratieverplichtingen niet nakomt.

Van belang bij deze grond is dat het van tevoren duidelijk zijn wat de werkgever niet toelaatbaar vindt. Dat spreekt bij handelingen als diefstal voor zich, maar daarbuiten moet dus een kenbaar beleid worden gevoerd, zodat helder is wat van de werknemers wordt verwacht. Dit beleid moet gangbaar en niet buitensporig zijn.

Ernstige verwijtbaarheid is niet vereist volgens de tekst van deze bepaling. Dat betekent dat een rechter een arbeidsovereenkomst zou kunnen ontbinden op grond van verwijtbaar handelen, maar nog steeds een transitievergoeding toekent, wanneer hij dit handelen niet ernstig verwijtbaar vindt. Een voorbeeld is deze uitspraak.

Ook verkorting van de opzegtermijn in geval van ontbinding, is slechts mogelijk in geval van ernstige verwijtbaarheid. De herplaatsingsverplichting van de werkgever, vervalt dan weer zonder dat het handelen of nalaten ernstig verwijtbaar hoeft te zijn geweest.