Van langdurige arbeidsongeschiktheid is sprake als de periode gedurende welke het opzegverbod bij ziekte geldt, is verstreken. Meestal is dat na 104 weken het geval. Het komt voor dat het langer duurt dan 104 weken. Bijvoorbeeld als de periode van 104 weken met (maximaal) 52 weken wordt verlengd vanwege een loonsanctie. Een loonsanctie houdt in dat de werkgever door het UWV langer verplicht wordt het loon door te betalen. Het opzegverbod bij ziekte wordt dan met de termijn van de loonsanctie verlengd. Verder moet het aannemelijk zijn, dat binnen 26 weken geen herstel zal optreden en dat de werknemer binnen die periode het werk niet in aangepaste vorm kan verrichten. Wanneer een loonsanctie is opgelegd aan de werkgever, kan deze periode langer zijn.
Een transitievergoeding zal nog steeds moeten worden verstrekt als een ontslagvergunning is verkregen op deze grondslag. Hierdoor kent de praktijk dienstverbanden die door de werkgever ‘slapend’ worden gehouden. De werkgever kiest er dan niet voor om een ontslagvergunning aan te vragen bij het UWV, maar laat het dienstverband inhoudsloos voortbestaan. Omdat er geen verplichting meer bestaat om loon te betalen, ontloopt de werkgever daar vooralsnog ook het uitkeren van de transitievergoeding mee. Tot nog toe heeft enkel de lagere rechtspraak zich over dit probleem uitgesproken.